Eerste dag middelbaar
Zoals ik al vertelde in een ander stukje: ik was een verlegen jongen. En van de lagere school naar de middelbare school overstappen was een grote stap.
Ik was al eens op de nieuwe school geweest tijdens een opendeurdag. Maar dan, op 1 of 2 september, moesten we écht gaan – met de fiets. We hadden een blaadje gekregen: we waren ingeschreven en mochten wat later toekomen. We zouden opgevangen worden.
Tijdens de zomervakantie kwam de moeder van Raf Hens langs met de vraag of Gust – ik dus – Raf wou meenemen op de eerste schooldag. Natuurlijk, geen probleem.
En zo kwam Raf op de eerste dag naar mij gefietst, en samen reden we naar school. Alles verliep goed. Misschien is hij daarna nog één of twee keer meegefietst, maar dan niet meer.
Wat ik vooral nooit vergeten ben: het gevoel dat Raf bij mij was. Ik voelde me zelfverzekerd. Geen verlegenheid, geen onzekerheid. Omdat Raf bij mij was en we het samen deden. Alleen zou het voor mij veel moeilijker geweest zijn.
Raf was misschien zelfs verlegener dan ik, en ik werd ineens de gids, de vooruitspringer.
Dat kantelde alles. Het veranderde de hele situatie voor mij. Ik heb dat gevoel al vaak beschreven, maar het blijft iets bijzonders.
Een brave jongen
In de lagere school vond ik mezelf al een brave jongen, en in het middelbaar is dat eigenlijk nooit veranderd. Ik lette goed op en deed mijn best.
Een voorval dat ik nooit ben vergeten: in het tweede jaar hadden we technisch tekenen van meneer Vlasselaer. Ik was daar goed in. Tekeningen met een theelat, netjes lijntjes trekken. Later moest je leren projecteren in een andere richting – iets technisch, maar ik had het snel door. Velen hadden er moeite mee, maar ik niet.
Het jaar erop, in het derde jaar, hadden we opnieuw meneer Vlasselaer. De klas was anders samengesteld. Bij de introductie zei hij: “Ik pik straks iemand eruit die aan het bord komt uitleggen.” En hij voegde eraan toe dat het iemand zou zijn die niet had opgelet of stoorde.
De les was bijna voorbij… en hij pikte mij eruit.
Ik was stomverbaasd. Natuurlijk kon ik het uitleggen – ik kende de materie. Maar omdat hij expliciet had gezegd dat hij iemand zou kiezen die niet goed had opgelet, en hij koos mij… dat vergeet ik nooit meer.
Tekenen met Chinese inkt
In het tweede jaar hadden we ook plastische kunsten. Tekenen met Chinese inkt, lijntjes, effecten. Ik deed dat graag, en goed. Ik kreeg veel motivatie van de leraar. Soms kregen we huiswerk: ik was vaak de enige die het goed gedaan en begrepen had.
Op een dag moesten we een stukje gerafelde stof tekenen met potlood. Thuis geprobeerd en geprobeerd, tot al mijn papier op was. Op het laatste vel had ik alles uitgegomd en opnieuw begonnen – en het was gelukt. Dat gaf me een goed gevoel.
Het jaar daarop kregen we opnieuw les van dezelfde leraar, maar het leek wel alsof hij het jaar ervoor vergeten was. Toch bleef de positieve ervaring mij bij.
Tekening op wit papier
In het vijfde jaar opnieuw technisch tekenen. Geen grote tekentafels meer, wel kleine tabletten. Eerst tekenen in potlood, dan met Chinese inkt de nette versie maken, potlood uitgommen. Ik werkte snel. Mijn lijntjes waren te lang, maar dat was geen probleem: je deed inkt tot waar ze elkaar kruisten.
Theo Van den Bosch, een klasgenoot, werkte veel nauwkeuriger. Zijn lijntjes waren net lang genoeg.
Achteraf was mijn blad, na veel gommen, minder wit dan dat van Theo. De leraar merkte dat op – niet in de punten gelukkig, maar hij zag het wel. Ook dat ben ik nooit vergeten: hoe de manier van werken toch zichtbaar blijft in het resultaat.
Fysica en chemie
In het zesde jaar kregen we les van meneer Van Eijken. Fysica ging nog wel, maar scheikunde… nooit mijn ding.
Je had stoffen – zuur, base, enzovoort – en als je wist wie wat was, kon je uitrekenen wat er gebeurde als je ze samenvoegde. Maar daarvoor moest je van buiten leren welke de sterke en zwakke zuren waren, en dat lukte me niet.
Ik begreep het systeem gewoon niet.
Op een dag begon de les met een herhaling: “Wie weet nog wat we vorige week gezien hebben?” Hij zou iemand eruit pikken – wie het goed uitlegde, kreeg een prijs: een mooie onderlegger met de tabel van Mendeljev.
Hij pikte Van Springel eruit.
En Van Springel – een vlotte jongen – legde het perfect uit. Iedereen was verbaasd, de leraar ook. Hij had duidelijk niet verwacht zijn mooie onderlegger echt te moeten afgeven.
Ook dat moment is me altijd bijgebleven: hoe iemand onverwacht uit de hoek kan komen.